Vrijdag is mijn vader verjaard. Om dat te vieren, besliste ik een taart voor hem te bakken en die te gaan afgeven. Hij is 70 geworden, mensen van die leeftijd houden van taart, en al helemaal van het zelf- en met veel liefde gemaakte soort.
Taarten bakken overkomt mij in het beste geval één keer om de enkele jaren, en dat gaat meestal in twee fases. Eén: merken dat je bijna alles in huis hebt: amandelpoeder, puddingpoeder, vanille, enzovoort. En twee: naar de winkel moeten omdat al die rommel slecht is geworden sinds je laatste taart.
Dus stond ik deze week in een rayon die ik niet zo goed ken: de bakrayon. Naast een dame wiens 70e verjaardag al een heel eind achter haar lag. Die mevrouw was wél een kenner, want ze was véél sneller dan ik om de laatste vanillestokjes te spotten, en ze alle 8 in haar kar te gooien.
Acht!
Wat maak je met zoveel vanille, dacht ik. Maar ik vroeg gewoon beleefd:
-Mevrouw, mag ik ne keer iets vragen. Ik ga een taart bakken voor ons vader en ik heb één stokje nodig, kan u die misschien missen?”
-Neeje menier, sorry!
-Allez, mevrouw. Ge kunt toch nooit 8 vanillestokken tegelijk nodig hebben?
-Meneer, ik heb dat gewoon graag in huis. Ge zult naar nen andere winkel moeten.
En weg was ze, ongetwijfeld op zoek naar een volgend slachtoffer.
Nu kan u zeggen: “ge hebt u veel te gemakkelijk laten doen, slappe vod”, en daar zou u gelijk in hebben.
Maar ik zeg u: een paar weken geleden zou dat dus niet zijn gebeurd. Ik kan toch niet de enige zijn die vindt dat we allemaal een hele tijd een pak aimabeler zijn geweest? En dat dat intussen gedaan is? Een paar weken geleden lieten we elkaar nog voor in de bakrayon, dat weet ik 100% zeker. Dat was ook de tijd dat we vriendelijk goeiendag en dankuwel zeiden tegen de veiligheidsmeneer aan de ingang of de mensen die de karretjes ontsmetten. Dat wij moppen maakten met de andere klanten: “warm hé, zo’n mondmasker”. Toen droeg iedereen er nog een. De tijd dat we allemaal braaf klapten om 8u ’s avonds aan onze voordeur. Da’s gedaan hé?