“Mijn vader heeft weinig vrienden”, vertelt Ish Ait Hamou. Hij werkte dag in, dag uit in een staalfabriek en er was weinig ruimte voor een sociaal leven. “Zijn leven bestond uit zijn gezin en zijn job. Dat doe je 35 jaar en dan stopt het. Dan merk je dat je kinderen een eigen leven opgebouwd hebben en dat je zelf eigenlijk weinig sociaal contact hebt.”
“Gelukkig gaat hij naar de moskee”, gaat Ish verder, “daar ziet hij nog de buren en kan hij even met hen mee wandelen. Maar met vrienden naar de cinema gaan zoals wij dat doen, is er niet bij.” Zijn moeder bleef thuis met de kinderen en heeft zo wel vriendinnen gemaakt. “Met hen gaat ze soms eens op stap, een weekendje naar Brugge.”
“Straks aan die rots rechtsaf”
Toen Ish aan zijn boek ‘Cécile’ schreef, trok hij met zijn vader naar zijn geboortedorp. “Dat was ongelooflijk. Je begint wel op een autosnelweg, rijdt naar het Atlasgebergte, maar dan begin je te dalen en plots zijn er geen wegen meer”, vertelt Ait Hamou. “Mijn vader gidste: ‘Aan de boom naar links en straks aan die rots rechtsaf’ en zo kwamen we in een dorpje begrensd door heuvels. Heel klein, er is daar niets.”
Daar zag Ait Hamou voor het eerst het ouderlijk huis van zijn vader. “Dat maakte een enorme indruk. ‘Hoe ben jij van hieruit in godsnaam in Vilvoorde terecht gekomen?’, vroeg ik me af.” In zijn jeugd had Ish Ait Hamou zijn eigen moeilijkheden, met de verschillen tussen zijn afkomst en het autochtone Vlaanderen. “Maar wat mijn ouders meegemaakt hebben ... Zij kenden de taal niet, de gewoontes. Ik heb zelf nooit een opoffering van die schaal moeten doen voor een ander. Als je dan kijkt naar wat ze allemaal hebben opgebouwd, dan kan ik niet anders dan enorme bewondering voor hen hebben. Mijn vader was één van die alleenstaande mannen die naar hier kwamen, het type waar politici voor waarschuwen.”