Nieuwe Feiten
"Ze vroeg hoeveel dode kinderen de schrijfster had"
do 8 mrt. - 3:20
Op internationale vrouwendag denk ik terug aan de reis die ik in 2016 maakte. Samen met Plan België, een cameravrouw, een schrijfster en een fotografe trok ik naar Niger in West-Afrika, om er naar de verhalen van jonge meisjes te luisteren.
Op de tweede dag van de reis bezoeken we een centrum waar fistels behandeld worden. Meisjes die op jonge leeftijd, 13, 14, 15 jaar, kinderen krijgen en na hun bevalling niet goed verzorgd worden, kunnen vaak hun urine of ontlasting niet meer ophouden. Omdat ze stinken worden ze verstoten of geïsoleerd van de buitenwereld. Het centrum vangt de meisjes op zolang het nodig is.
Het is een broeierig hete dag. Onder mijn neutrale, zwarte, speciaal voor de reis gekochte lange rok voel ik stralen zweet van mijn billen naar mijn enkels lopen. ‘Zwart,’ denk ik. ‘Niet de beste keuze.’ De meisjes in het centrum dragen rokken, T-shirts en flipflops in spetterende kleurencombinaties. Ik val uit de toon. We nemen plaats onder een tent van plastic zeilen. Een zweem urine drijft voorbij. De directrice vertelt dat meisjes de tocht naar hun centrum vaak alleen doen. Dagen- zelfs wekenlang zijn ze te voet onderweg, tot ze zacht op de houten deur van het centrum kloppen. Het eerste wat de directrice en de reeds inwonende meisjes doen? De uitgeputte meisjes te eten en te drinken geven. Daarna worden ze geopereerd, krijgen ze psychische bijstand en leren ze een beroep.
Er komen een paar meisjes aangelopen. Ik schat ze een jaar of 15. Ze spelen muziek van hun oude gsm’s en giechelen. Zet ze op een lijnbus in Gent en ze vallen niet uit de toon. Eentje ontbloot even haar onderbeen om te krabben. Een rauwrode, diepe, cirkelvormige wonde komt tevoorschijn. ‘Ik heb me afgelopen week verbrand aan de uitlaat van een brommer,’ zegt ze. Ze haalt haar schouders op. Een minuut later is ze alweer aan het giechelen.
De directrice vertelt verder: ‘als de meisjes er fysiek en mentaal weer bovenop zijn, gaat iemand van ons praten met het dorpshoofd. Daarna organiseren we een bijeenkomst in haar dorp. Het meisje vertelt wat haar is overkomen, dat ze niet bezeten was, dat ze een beroep geleerd heeft, sterk in haar schoenen staat. Zulke getuigenissen zijn belangrijk voor het zelfvertrouwen van het meisje, en om anderen er van te overtuigen ook langs te komen als dat nodig is.'
We krijgen een rondleiding in het centrum. In de slaapzaal staat het ene metalen bed naast het andere. Een jonge vrouw wenkt me. Ze neemt mijn hand, kijkt naar mijn nagels, die elk in een ander kleurtje zijn gelakt. Ze vindt ze mooi, vooral omdat zij het van haar godsdienst niet mag. ‘Belachelijk,’ zegt ze. Daarna glijdt haar blik over mijn zwart-witte outfit. Voorzichtig zegt ze: ‘Kleren zijn bij ons erg belangrijk, we voelen ons goed als we er goed uitzien.’ Ze trekt even aan mijn zwarte rok. ‘Is dat bij jullie ook zo… Of…’ ‘Mja,’ zeg ik, en ook ik werp een blik op mijn triestig ogende zwarte, bezwete, plakkerige rok. ‘Eigenlijk is dat bij ons ook.’ We barsten allebei in lachen uit.
In de auto vertelt de schrijfster dat de vrouw van de nagellak haar had gevraagd hoeveel kinderen ze had. ‘Nul,’ had de schrijfster geantwoord. ‘Nul levende dus,’ had de vrouw aangevuld. ‘En hoeveel dode?’