De toestand is hopeloos maar niet ernstig
"Wij hebben zoveel vrije tijd geëist, en gekregen, en gecreëerd, dat we er nerveus van worden"
zo 29 mrt. - 6:51
Op de hond na is alles hetzelfde.
De hond heet Boef. Hij is een podenco. Tegen beter weten in sloten wij hem in onze armen tijdens onze wintermaanden in Spanje. Hij was een boshond. Een schurk. Zoals wel vaker, met schurken: onweerstaanbaar. Hij was één van die tienduizenden podenco’s die elk jaar worden gekweekt voor de konijnenjacht. De jacht duurt twee weken en daarna hangen ze de hondjes op aan een stuk prikkeldraad, kwestie van er geen kogel aan te moeten verspillen.
We hebben hem meegebracht naar de oostkantons. Hij is een jaar oud. Zijn vormende maanden heeft hij in de bossen rond el fuerte doorgebracht. Hij luistert naar geen god of geen meester. Hij moet alles nog leren. We zijn er de hele dag zoet mee.
Zo merken we niet wat er buiten allemaal gebeurt.
Buiten gebeurt er niets.
Eens in het uur rijdt er een auto door de straat. De straat loopt dood op de Duitse grens, er staan nog zeven huizen na het onze.
Nu en dan suist een jongen op een fiets de helling af.
De mazoutwagen van Richardy rijdt voorbij. De olie kost niks, iedereen met een ketel laat z’n tank bijvullen.
Mijn vrouw schrijft in de Wintergarten aan een social media-strategie voor een van de bedrijven waar ze voor werkt.
Ik leg in mijn werkkamer de laatste hand aan mijn nieuwe roman, die in september moet verschijnen.
Op de middag maken wij een boswandeling. Samen met Boef, dat is anders dan anders. Hij is dol op graven. Muizen, mollen, het maakt niet uit. Tijdens het graven grolt en hijgt hij als een varkentje. We staan erop te kijken en we glimlachen. Soms legt hij roze babymuisjes bloot.
Na de wandeling grill ik aubergines terwijl mijn vrouw verderwerkt. Ik haal een korf brandhout en doe het haardvuur aan. Om vier uur drinken we een glas wijn, ik rood, mijn vrouw wit. Daarna begin ik aan het avondeten. Tijdens het eten kijken we naar het Nieuws.
Dat is anders dan anders.
Na het eten trekken wij ons terug in onze kamers. We kijken naar iets op de tablet, schrijven, tekenen, denken na, drinken, kijken in het vuur.
In hààr kamer speelt mijn vrouw nu en dan met Boef. Dat is anders dan anders. Ik drink een Duvel, ik breng mijn vrouw een glaasje saké.
Eigenlijk léven wij àltijd al in een soort van lockdown, zegt mijn vrouw.
Wij kijken op facebook wat verbijsterd naar de nervositeit waarmee de mensen in de beschaving zich proberen aan te passen aan de Nieuwe Tijden. Thuisblijven. Thuiswerken.
Ik help nu mijn poetshulp, zegt een meisje trots.
Waarom heb je in godsnaam een poetshulp? Zegt mijn vrouw. Als je wil, heb je tijd zat.
Wij hebben zoveel vrije tijd geëist, en gekregen, en gecreëerd, dat we er nerveus van worden, zeg ik. We hebben hem opgevuld met activiteiten, uitstappen, reizen, dagtrips, afspraakjes, sportkampen, bijlessen, vrijdagavonddrinks, meditatiemomenten, outdoordagen, shortski’s en verwenkoffie-uurtjes, tot we geen tijd meer over hadden om ons huis te kuisen, en dan hebben we een poetshulp genomen. Die nu werkloos is. En wij staan verbaasd en bedremmeld weer ons eigen huis te kuisen. Ons af te vragen hoe we in godsnaam de rest van onze dag gevuld moeten krijgen, als we klaar zijn met kuisen.
En hoe we in godsnaam, zonder iets door te hebben, zo diep zijn kunnen vallen.